“Togers”
Voor vervoer was men lange tijd aangewezen op de trekkracht van
mens en dier. Wat betreft het transport per dier werd bovenal gebruik gemaakt
van paard en wagen.
Tot in onze eeuw werd er nog volop menselijke trekkracht geleverd
door teugellaars - hier vooral "togers" genoemd - die lopende over
het zogenaamde "jaagpad" langs het kanaal schepen voort trokken. Had
een aantal "togers" de hulp van een paard, velen moesten het doen met
slechts de eigen menselijke kracht ter beschikking.
"Togers" waren vaak mensen die een arm misten of
anderszins invalide waren. Juist vanwege hun handicap waren zij genoodzaakt om
dat te doen. Anders hadden zij helemaal geen kostwinning; niemand wilde hen
immers in dienst nemen!
Als de schipper geen teugellaar kon betalen, zat er niets anders
op dan dat hij of zijn vrouw het schip ging trekken.
Aan de Zuid Willemsvaart onder Wijbosch had Oomen een logement
voor "togers".
Hondekar
Een dier dat ook wel werd ingetuigd om een kar te trekken was de
hond.
Op de foto is Marie van Ballekom met haar hondekar te zien. Zij
woonde als dienstmeid in bij Willem Timmermans die een boerderij op de Schoot
had. Elke dag ging zij met een hondewagen met daarop eieren, melk en nog wat
andere waren naar het boerenbondsgebouw aan de Boterweg.
Hondewagens waren nogal in trek bij kooplieden en venters.
Wanneer het jaarmarkt was kwamen er verschillende handelslui die hun artikelen
per hondekar aanvoerden. Bekend is ook dat een aantal Schijndelse slagers
zaterdags met een hondekar vol vers vlees naar de Bosche markt ging.
Vrachtfiets
Met het verschijnen van de vrachtfiets en nog enige andere transportmogelijkheden
werd de hondekar verleden tijd.
Voor bakker Willem van Heeswijk was het bijvoorbeeld veel
gemakkelijker om al fietsend zijn klanten te bezoeken dan per hondekar. Het
brood kon hij in een grote mand voorop de vrachtfiets meenemen. Willem van
Heeswijk woonde aan het begin van de Wijboscheweg.
Van paarde kracht naar p.k.’s
Onder boeren leefde het gezegde dat je van standing was als je
een zoon op het seminarie, een stamboekmerrie op stal en een dochter op de
boerinnenschool van Lierop (in die volgorde!) had. Om ons tot de merrie te
beperken, lang niet iedereen was in staat om een volslagen paard aan te
schaffen, laat staan een stamboekmerrie. Zij moesten het doen met een hit of
een of ander tussenmaats model. Maar hoe dan ook, een paard op de boerderij was
in Schijndel in de hier beschreven periode algemeen. Slechts een enkele
keuterboer gebruikte rond de eeuwwiseling nog een os.
Wat betreft de voertuigen was een tweetal paardekarren in zwang.
De "èrdkaar" was het meest in gebruik. Die diende voor het vervoer
van mest en allerhande andere zaken waarvoor geen al te grote laadruimte nodig
was; de èrdkaar had als groot voordeel dat deze kon kieperen. De
"högkaar" diende meer voor het vervoer van het groot
"spul", zoals hooi en het vervoer van kalveren. Maar ook als een wat
grotere afstand afgelegd moest worden werd de högkaar, waar tevens een huif
over gespannen kon worden, ingespannen.
Vanwege de hier gevestigde houtverwerkende bedrijven moest er
vanzelfsprekend het nodige hout aangevoerd worden. Dat leverde weer extra werk
voor voerlui op. Eén daarvan was Cornelis van de Wijdeven uit het Wijbosch.
Vooral het vervoer van bomen voor klompenmakers werd door hem gedaan. Evenals
andere bomenvervoerders had Cornelis van de Wijdeven nog een andere bron van
inkomsten; hij was tevens boer.
Voor het transport van bomen was een speciaal voertuig in
gebruik, de mallejan.
Op de foto - gemaakt in 1929 - is Cornelis van de Wijdeven te
zien staand bij zijn högkaar.
Moeilijk zichtbaar, maar aan de högkaar is nog een mallejan
gekoppeld.
Iemand die zich helemaal op het vervoersbedrijf toelegde was Ed
Barten. In 1909 vestigde hij zich hier. Ed Barten verrichtte werkzaamheden voor
de Noord-Brabantsch - Duitsche Spoorweg- maatschappij (N.B.D.S.). Bestelde
goederen die per trein op het spoorwegstation in Schijndel waren afgeleverd
haalde hij op om ze vervolgens op het besteladres te bezorgen. Ed Barten trad
ook op als transporteur van Schijndelse fabrieken. Een goede klant had hij aan
Jansen de Wit. Tot 1928 geschiedde het vervoer met paard en wagen, daarna ging
het transport via een mechanisch vervoersmiddel dat de paardekrachten in een
motor had zitten: de vrachtwagen. Daarmee was het niet alleen mogelijk om veel
sneller iets te vervoeren, men kon voortaan heel gemakkelijk opdrachten voor
een heel eind verder weg aannemen. Zo reed Barten voor Jansen de Wit vrij
regelmatig naar Amsterdam.
Na de liquidatie van de N.B.D.S. ging Barten rijden voor Van
Gend & Loos, toenterijd de vervoerorganisatie van de Nederlandse
Spoorwegen.
Theo Barten en vader Ed Barten sr. voor hun vrachtwagen.
De foto is gemaakt in 1938 bij gelegenheid van de
koninginne-optocht.
De voordelen van motor-p.k.’s boven paardetractie waren even zo
goed bij het personenvervoer aanwezig. De autobus werd dan ook spoedig
populair. Het hebben van een auto voor privé-doeleinden bleef vooralsnog tot
een zeer klein aantal personen beperkt. De auto was in die tijd het
statussymbool bij uitstek.
De tram
Een vervoersmiddel dat na 1880 een hoge vlucht nam was de tram.
Allerlei lijnen tussen dorpen kwamen tot stand. Tramwegmaatschappij "De
Meierij" wist eind vorige eeuw een concessie te krijgen om - via een
dochteronderneming - een tramlijn van Sint Oedenrode naar Den Bosch in
exploitatie te nemen. Hierdoor ontstond er een rechtstreekse tramverbinding
tussen laatstgenoemde plaats en Eindhoven. In 1926 vonden er per dag 6
tramritten heen en weer plaats. De betekenis van de tramverbinding voor
Schijndel liet zich meteen al – letterlijk - zien. Met het oog op de aanleg, de
exploitatie van de lijn en de algemene veiligheid had de gemeenteraad besloten
de straatverlichting uit te breiden. Op 26 juli 1899 reed de eerste stoomtram
onder grote belangstelling Schijndel binnen.
Op de onderstaande foto, gemaakt omstreeks 1900, is het
tramstation te zien. Het was gehuisvest in het café van Van Veghel dat stond
nabij de splitsing Hoofdstraat-Kloosterstraat - tegenwoordig is er gevestigd
café "d'n Bes".
Het belang van de tram was niet
alleen gelegen in de vergroting van de mobiliteitsmogelijkheden voor de
bevolking, de tram bevorderde zeker ook de economische bedrijvigheid. Dat was
goed te merken op marktdagen. Kooplui met hun waren bevolkten dan in grote
getale de tram - in het bijzonder de Bosche markt was populair.
Het tramspoor lag in de provinciale weg met als gevolg dat het
één grote kronkelweg was. Als de machinist niet oplette kon hij gemakkelijk van
het spoor af raken. Dit kwam nogal eens voor.
Tot 1931 gold een maximum snelheid op de Brabantse tramwegen van
20 kilometer per uur. Nog afgezien van het vele tussentijds rangeren met
goederenwagons, de gemiddelde snelheid van de tram was niet hoger dan 10 à 12 km. per
uur. Een tramrit was dus bepaald geen flitsend gebeuren.
's Winters werd er in de tram een kachel gestookt om de
temperatuur in de tram nog enigszins op peil te houden.
Een ander nadeel was de grote - bijna ondoorzichtige - rook wolk
die de tram produceerde. Nota bene, in Schijndel stonden veel huizen pal aan
de weg. Bij sommige panden had je - wanneer je de voordeur uitging - als het
ware het risico dat je tegen de tram liep.
In 1928 is van "de goede moordenaar" - zoals de tram
wel werd genoemd - onderstaande foto gemaakt. Het gebouw rechts is het hotel
van Meuffels - ter plaatse is daar momenteel de markt. Het andere
vervoermiddel op de foto is de hiervoor besproken mallejan.
Na de Eerste Wereldoorolog was de glorietijd van de tram
voorbij. Autobus en vrachtwagen hadden duidelijk voordelen boven de trage
stoomtram. In 1926 werd door autobusonderneming Cito begonnen met een dienst
van Den Bosch naar Eindhoven. Drie jaren later werd de vergunning verleend aan
tramwegmaatschappij de Meierij. Voor de tram was het hierna nog maar een
kwestie van jaren. In 1932 kwam er een einde aan het personenvervoer per tram -
in 1934 werd ook met het goederenvervoer gestopt. In dat jaar droegen de zes
nog resterende stoomtrambedrijven de exploitatie van hun lijnen over aan de pas
opgerichte Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten. In 1936 werden de
tramrails in Schijndel opgebroken.
Het Duits Lijntje
In 1873 had Schijndel kennis gemaakt met de trein. Het dorp
kreeg een aansluiting op het spoorwegnet Boxtel-Wezel - Het Duits Lijntje.
Schijndel had zó graag een spoorwegverbinding en een station dat niet alleen
de daarvoor benodigde grond, maar ook nog een bedrag van niet minder dan 15.000
gulden - zij het deels onder bepaalde voorwaarden - werd geschonken. De
spoorlijn werd geexploiteerd door de Noord-Brabantsch - Duitsche Spoorwegmaatschappij
IN.B.D.S.I.
Voor de Schijndelse gemeenschap bleek de spoorverbinding
inderdaad van grote waarde. De afzetmogelijkheden van produkten van
Schijndelse bodem werden niet alleen een stuk groter, maar bovenal trok het een
grote economische bedrijvigheid aan. Zo was de aanwezigheid van een
spoorwegverbinding een van de hoofdredenen voor Jansen de Wit om zich hier te
vestigen.
Het Duits Lijntje vormde een tijdlang ook een belangrijke
verbinding in het internationale verkeer, namelijk de postdienst van
Vlissingen naar Hamburg en Berlijn. Elke dag snelden meerdere posttreinen via
Schijndel over het baanvak. Behalve goederenvervoer vond er over de lijn
Boxtel-Wesel ook personenvervoer plaats.
Na het failissement van de N.B.D.S. in 1922 ging de exploitatie
van het Duits Lijntje over naar de Staats-Spoorwegen. De mailtreinen naar
Duitsland werden vervolgens via een andere route geleid, zodat de lijn
Boxtel-Wesel voor het internationale verkeer was uitgeschakeld.
"Chef" Jansen bij gelegenheid van zijn 40-jarig
jubileum als stationschef van Schijndel.
Terug naar Schijndel 1880-1940